Omstreeks 1908 brak er een nieuw tijdperk aan. Tot dat moment was een auto alleen iets voor de rijkelui. Auto’s werden luxueuzer en de fabrikanten van toen waren er al achter gekomen dat ze meer winst konden maken op duurdere auto’s dan op goedkopere. Daarom eisten de aandeelhouders van Ford dat Henry ook een zescilinder zou bieden. Maar Henry had een beter plan.
In 1908 kwam de T-Ford op de markt, een praktisch ingesteld vervoermiddel met ruimte achterin “zodat men er een paar melkbussen kan neerzetten”, zei Ford. Technisch was het model goed bij de tijd met een 2,9 liter viercilindermotor waarvan de cilinderkop uit één geheel bestond, met één centraal oliecarter voor de smering en met een dynamo. De wagen werd aangezwengeld met een slinger want een startmotor had hij nog niet. De eerste modellen hadden zelfs geen voorruiten. Pas later kwamen er auto’s met voorruiten maar zonder ruitenwissers. Pas tegen het einde van de productietijd (rond 1923) kwam er een T-Ford met een gesloten carrosserie.
In het begin (1908) kostte de T-Ford $ 850, en die prijs ging naar $ 950 in 1910. Maar eind 1910 kwam een geweldige prijsverlaging. De T-Ford werd leverbaar vanaf $ 680. Dit kwam doordat Ford de fabriek verhuisde naar een nieuw terrein op Highland Park. Hier introduceerde Ford ‘De lopende band’. Op die manier werd de efficiëntie verhoogd. Waar vroeger één werknemer een motor in elkaar zette, werd dit werk nu verdeeld. Dit was tevens de basis voor een aantal theorieën (het Fordisme genaamd) over productie en werkorganisatie. In zijn boek “Mijn leven en werk” legde Henry Ford uit:
“Het in elkaar zetten van de motor, vroeger door één man gedaan, is nu verdeeld in 84 afzonderlijke bewerkingen. Deze 84 bewerkingen doen het werk dat vroeger 250 mannen deden.”
Ook introduceerde Henry de 5 dollar-dag. Deze verving de werkdag van 9 uur (met een dagloon van $ 2,34, dat algemeen was) door een achturige werkdag met een loon van vijf dollar. Hierdoor liep het storm van sollicitanten op Highland Park, maar ouderen zagen het niet zo zitten want jongeren verdienden nu evenveel als zij. Ford gaf hierop heel simpel antwoord door te zeggen dat goede betaling goede werknemers oplevert en dat goed betaalde werknemers kunnen kopen wat zij willen, uiteindelijk ook een eigen Ford. En die Ford werd steeds goedkoper. In de zomer van 1914 ging de prijs omlaag naar $ 490 en beloofde Henry dat hij elke klant vijftig dollar terug zou geven als de fabriek een jaarproductie van 300.000 stuks zou bereiken.
In 1915 verhuisde Henry Ford de fabriek voor de tweede keer en wel naar een stuk grond aan de River Rouge in Dearborn. De grond alleen kostte Henry $ 700.000. Ford zorgde ook dat de fabriek alles zelf maakte, tot metaal en glas toe. Voor de fabriek werd 25 km aan wegen en 170 km spoorweg aangelegd. Tegen het einde van zijn productie (1924) kon je al een T-Ford kopen voor $ 290. Toen de T-Ford in juni 1927 uit productie ging, waren er in totaal 15.007.033 stuks in Amerika gebouwd. Een record dat tot 1972 zou blijven staan, tot het gebroken werd door de Volkswagen Kever. De productie liep in andere landen nog enige tijd door en daarom werden later de productieaantallen opnieuw berekend. In totaal zijn er 15.458.781 T-Fords gebouwd. De T-Ford was 19 jaar in productie geweest.
Voordat Ford de T-Ford produceerde had hij al meerdere modellen gemaakt: van A tot en met S gingen ongeveer tien modellen de T voor. In zijn autobiografie zei Ford over de T-Ford dat deze auto in alle kleuren te verkrijgen was, zolang het maar zwart was (Any customer can have a car painted any colour that he wants so long as it is black.). Deze beperkte kleurenkeuze was overigens een direct gevolg van de vergroting van de efficiency door de introductie van de lopende band: daarvoor was de T-Ford ook in andere kleuren leverbaar geweest.[2]
In 1946 werd Henry Ford op grootse wijze gehuldigd vanwege het feit dat hij 50 jaar eerder zijn eerste auto bouwde. Nog geen jaar later stierf hij op 83-jarige leeftijd op zijn landgoed Fair Lane. Meer dan honderdduizend mensen kwamen in een defilé langs zijn baar. Het leek alsof een groot staatshoofd was heengegaan.
Frederick Winslow Taylor (Philadelphia (Pennsylvania), 20 maart 1856 – aldaar, 21 maart 1915) was een Amerikaans werktuigbouwkundig ingenieur die bijdroeg aan de theorie van de werkplaatsorganisatie die als wetenschappelijke bedrijfsvoering (ook wel taylorisme genoemd) bekend zou worden.